Noodpreek
ds. Jantine Heuvelink 26 juni 2016
Lezing: Lucas 9: 51-62
Inleiding op de Schriftlezing
Vandaag lezen we uit het evangelie van Lucas. Kenmerkend voor Lucas zijn de vele reisverhalen. Lucas heeft bijvoorbeeld als enige evangelist het verhaal over de Emmaüsgangers en over de Barmhartige Samaritaan, beide verhalen spelen onderweg. In het evangelie van Lucas is de rode draad de reis die Jezus maakt op naar Jeruzalem. Een weg die Hij moet gaan en die een lijdensweg zal zijn.
Die reis begint bij de lezing van vandaag en zal tien hoofdstukken duren tot aan de intocht van Jezus in Jeruzalem, zoals we daarover met Palmpasen lezen.
Jezus gaat op weg naar Jeruzalem, de tijd is gekomen om te gaan doen wat Hij moet doen, Hij gaat op weg naar de Koningsstad onderweg iedereen vertellendover God en het Koninkrijk.
Jezus gaat vastberaden op weg, zijn oog gericht op Jeruzalem. De leerlingen gaan met hem mee om de weg voor hem te banen, maar stuiten op ongastvrijheid in een Samaritaans dorp. Johannes en Jakobus schieten uit hun slof, zij vragen Jezus of ze de inwoners van dat dorp zullen vernietigen. Kun je nagaan, ze zijn met Jezus op weg die heeft gezegd ‘heb je vijanden lief’, maar toch zit er wraak in hun hoofd. Jezus keert zich om naar hen en spreekt ze streng toe.
En dan volgt een tekst over het volgen van Jezus. Een leertekst in drie delen.
Driemaal is er sprake van iemand die zich geroepen voelt om Jezus te volgen, maar die door iets of iemand wordt tegengehouden. Het zal niet moeilijk zijn onszelf de verplaatsen in de bezwaren die aan bod komen tegen het zomaar direct volgen van Jezus
Het zijn praktische bezwaren, verplichtingen richting familie, die eigenlijk vanzelfsprekend voor gaan.
Maar Jezus zegt: nee. Doden begraven gaat niet vóór de boodschap van het Koninkrijk van God, van leven gericht op een toekomst van vrede. En weet wel dat je met afscheid nemen van je naasten, precies je rug toekeert naar waar je wezen moet?
De reactie van Jezus schuurt. We zullen ons best moeten doen, om Jezus te volgen in wat Hij zegt. Laten we dat proberen en eerst samen zingend bidden om Gods Geest. (lied 333)
Overweging
1. ‘Ik stel mijzelf de vraag, was ik met hem meegegaan?’
Gemeente van Jezus Christus,
Geloof vormt zich bij Lucas onderweg.
Herkenbaar wellicht. De straat is precies zo’n plek waar je geconfronteerd kunt worden met dit verhaal of met het verhaal over de Barmhartige Samaritaan. Je bent haastig onderweg naar de winkel of school of je werk en ziet dat iemand hulp nodig heeft. Er is iemand gevallen met de fiets, iemand vraagt je de weg of vraagt je aandacht voor iets anders.
Het stelt je de vraag: ga ik door met waar ik naartoe op weg was, of is dit nu mijn weg – moet ik hier meegaan met de manier waarop Jezus ging, me laten leiden door mijn naaste. En dan maar te laat komen voor die afspraak of de winkel? En hier staat er voor onszelf nog niet veel op het spel.
In onze schriftlezing hebben we te maken met radicalere situaties. Lucas zet de boel behoorlijk op scherp.
Over Jezus volgen moeten we duidelijk niet te licht denken: het betekent altijd op weg zijn en geen zekerheid hebben, Jezus volgen betekent telkens moeten uitleggen en verdedigen welke keuze je maakt, terwijl je zelf ook niet zeker bent van de weg die je gaat.
Dat geldt voor ons en voor Jezus zelf en zijn volgelingen, Jeruzalem is het doel, stad van Vrede, maar ook de plek van het lijden.
Toch is het die vrede, dat Koninkrijk van God, die Jezus voor ogen heeft en ook zijn volgelingen voor ogen houdt. Het gaat om het Koninkrijk van God, om het goede leven voor iedereen. Daar moeten wij op gericht zijn.
En daarop gericht zijn, is niet iets wat je op de een of andere manier uit kunt stellen. Dat is niet iets voor op zondag alleen, of voor na je pensioen. Het is niet iets dat pas aandacht kan krijgen als je vader begraven is, of waar je pas mee kunt beginnen als je toestemming hebt gekregen van je partner of je familie. Jezus navolgen is je oog richten op een wereld zoals God die bedoeld heeft, en dat uitdragen, altijd, en daar je leven naar richten.
In de laatste zin zegt Jezus het heel kernachtig: ‘Wie de hand aan de ploeg slaat en achterom blijft kijken, is niet geschikt voor het koninkrijk van God.’
Het beeld is hopelijk duidelijk: de ploeg getrokken door een os moet gestuurd worden door de boer, die vooruit moet kijken om een rechte baan te trekken. Als je achterom blijft kijken wordt het veld niet goed geploegd, draagt de aarde en ook je leven geen vrucht.
De beeldspraak is dan ook: Als je Jezus wilt volgen, maar niet gericht bent op het woord van God voor de wereld, maar op wat jij achterlaat, dan kom je er niet.
2. Laten we vandaag overwegen wat dit voor ons betekent als gemeente.
In een tekst die bij de bevestiging van ambtsdragers kan worden gebruikt komt ook dit beeld terug. Dan klinkt er deze vraag aan de gemeente:
‘Gemeente van Jezus Christus, nu deze ouderling of diaken is bevestigd, -
belooft u hem in uw midden te ontvangen, wilt u haar dragen in uw gebeden,
en bent u bereid om met hem/haar de hand aan de ploeg te slaan, vol verwachting vooruitgrijpend op wat komen zal naar de belofte van de Eeuwige?’
En de gemeente antwoordt dan: ‘Ja, van harte!’
Wij doen als gemeente wat we doen, we slaan de hand aan de ploeg, omdat we wat te verwachten hebben van God, en vooruit willen kijken en grijpen naar wat komen zal. Daarom vieren we op zondag, organiseren we activiteiten door de week en bestuderen we met elkaar de Bijbel.
Maar zijn we inderdaad in onze kerk gericht op vooruitkijken, op vooruitgrijpen, op nieuwe wegen inslaan, niet wetend waar we uitkomen? Willen we mensen vertellen over het Koninkrijk van God, of op een andere manier uitdelen van wat ons inspireert? Laten we ons door de toekomende tijd leiden als we Jezus proberen na te volgen?
Of richten we ook als kerk de blik vaak achterom, naar waar we vandaan komen, naar wat traditie is, naar wie bij ons horen en naar wat onze plicht is? Gaan we liever de bekende weg?
Ook hier kunnen de antwoorden van Jezus schuren: de bekende weg gaan, dat past niet bij het volgen van Jezus, want we zijn toch geen vossen of vogels?
Omzien naar de oudere generatie, prima, maar is het niet ook onze taak om nieuwe mensen te ontmoeten, om misschien samen opnieuw te ontdekken hoe God in deze tijd werkzaam wil zijn?
En je verplicht voelen aan de mensen die bij je horen, de gemeenschap die er al is: tja, bewerk je zo echt de aarde om de boodschap van God te kunnen zaaien en laten bloeien?
Het is veel beeldspraak, maar het punt is hopelijk duidelijk: hoe volgen we Jezus op zijn weg met hoe we nu gemeente zijn? Kunnen de kritische opmerkingen van Jezus ons helpen om scherpe keuzes te maken tussen wat we wel en niet doen en gaan doen? Kunnen ze ons helpen nadenken over wat we moeten loslaten en wat we moeten oppakken?
Door de radicaliteit die Jezus ons voorhoudt kunnen we ons misschien overvraagd voelen. Maar de woorden kunnen ook als bemoediging en relativering worden verstaan: wees niet te fatsoenlijk, wees niet te voorzichtig, wees niet bang.
Het is een onderwerp om over door te praten, straks bij de koffie wellicht.
3. Nu dan nog even stilstaan bij onszelf, bij wat de Bijbeltekst ook voor ons kan betekenen. Vanaf het prilste begin is op weg gaan met God, Jezus achterna, een uitdaging, een weg vol hobbels, vol vragen. Ze horen erbij.
De enige zekerheid van die weg ligt in waar die op gericht is: namelijk op iets te ontdekken en te delen van God en van het leven waartoe wij zijn bestemd.
Houd dat voor ogen, zegt Jezus.
We zingen in deze dienst nog twee liederen die beide gaan over Jezus volgen.
In die liederen komen twee stemmen aan bod: in het lied dat we zo meteen zingen zijn eerst wij als volgelingen aan het woord en op het laatst Jezus. Bij het slotlied is het andersom: daar worden we eerst aangesproken door Jezus en eindigt het bij ons.
Zo zijn het evangelie en de liederen stem en tegenstem, volgen en vragen mee te gaan.
Het houdt ons ook als gemeente bij de les: soms sluiten we aan, een andere keer gaan we voorop. Maar altijd richten we onze blik vooruit – op wat komt van God.
Amen.