ds.
Jantine Heuvelink
Schriftlezing:
Ezra 1 en 3:1-6
Inleiding op
de Schriftlezing
We lezen vandaag
volgens het alternatieve leesrooster uit het Oude Testament uit het Bijbelboek
Ezra. Ezra gaat over de terugkeer naar Jeruzalem van de ballingen uit Babel.
Net als de uittocht uit Egypte is die Babylonische ballingschap een beslissend
gebeuren in de geschiedenis van het volk Israël. Even een schets daarvan:
In de 6e
eeuw voor Christus (587v Chr.) verovert de Babylonische koning Nebukadnessar
Jeruzalem, hij verwoest die stad en de tempel en hij voert een deel van Judeeërs,
namelijk de elite, weg naar Babylonië. Die ballingen wonen daar in Babel als
vreemdeling temidden van een andere cultuur, waar zij wel hun Joodse identiteit
mogen behouden. Bijna 50 jaar later (539v Chr.) komt er een einde aan die
Babylonische ballingschap als Babel veroverd wordt door de Perzische koning
Cyrus. Deze Cyrus geeft de Joodse ballingen de vrijheid om terug te keren naar
Jeruzalem. En meer dan dat, hij geeft ze de opdracht van God door om de tempel
van Jeruzalem te herbouwen. Daarover gaat de lezing van vandaag.
Deze week
vierden Joden Soekot, het loofhuttenfeest, één van de grote Joodse feesten. Ook
hier in Amsterdam zijn deze week hutten gebouwd, op balkons, dakterrassen of op
binnenplaatsen, als voorlopige plek onder de blote hemel. Het loofhuttenfeest
brengt in herinnering hoe het volk Israël na de uittocht uit Egypte in de
woestijn in hutten woonde en hoe afhankelijk toen en nu we zijn van God. Hoe
voorlopig alles is, waarvan we wel eens denken dat het zeker is. Dat dak boven
ons hoofd bijvoorbeeld.
Het
loofhuttenfeest vieren Joden aan het begin van de 7e maand – dat is
deze tijd. Dat is ook de tijd dat de teruggekeerde Judese ballingen zich
verzamelen in Jeruzalem.
Overweging
1. ‘Als je niet
bestond, vond ik je uit’ las ik eens.
Als de kerk nou
niet zou bestaan, dit gebouw en deze gemeente er niet zouden zijn, zouden we er
dan aan beginnen? En hoé zouden we er aan beginnen?
De Judeeërs die na
jaren ballingschap terugkomen in Israël, hebben de opdracht gekregen om de
tempel in Jeruzalem te herbouwen. Wat opvalt is dat ze niet beginnen met de
bouw van tempel, maar met het oprichten van het altaar, de plek waar God zich
met mensen verbindt en de mensen met God. Ze bouwen dat altaar op de oude
fundamenten van de tempel en ze offeren zoals is voorgeschreven in de wet van
Mozes.
Én ze vieren
feest – het Loofhuttenfeest, volgens de voorschriften. Dat feest hoort van
oudsher bij de inwijding van de tempel. Tegelijkertijd verbeeldt het feest met
al die hutjes van bladeren, dat elke vaste plek van mensen maar tijdelijk is. Dat
feest herinnert ons eraan dat het leven een levenstocht is en dat het daarin niet
gaat om het vastléggen van een plek van God, maar om het vasthoúden aan een
vermoeden van een andere werkelijkheid.
Zo komt het dat
de liturgische handelingen van offeren én feestvieren voorafgaan aan het bouwen
van de tempel.
2. Daarmee stelt
Ezra ons voor de vraag: wat is eigenlijk het belang van een vaste plek en van een
gebouw? In deze coronatijd kunnen we tot de ontdekking komen hoe belangrijk een
kerkgebouw voor ons is. Het kan zijn dat we ervaren dat ons geloof prima zonder
zo’n vaste plek kan. Dat thuis vieren, in ons eigen hutje, om in de beeldspraak
te blijven, net zo goed kan. Of we ontdekken dat we juist hevig verlangen om in
de kerk te zijn en dat we deze plek nodig hebben.
Als gemeente bij
elkaar komen, elkaar horen en zien, delen in wat feestelijk is zoals een
belijdenis vandaag, dat is wat een gebouw mogelijk maakt.
Afgelopen
maandag spraken we in de kleine kerkenraad van de Oranjekerk over waarom de
ambtsdragers, ouderlingen en diakenen, zich inzetten voor de Oranjekerk. Dit
was wat het meeste werd genoemd: zo’n plek als deze Oranjekerk moet er zijn en
blijven. Hier kun je voor levensvragen terecht, vragen die je elders niet kunt
stellen. Hier mag je verdrietig zijn en kun je troost vinden. Hier kun je je
bezinnen en lukt het met geloof bezig te zijn, omdat je het niet in je eentje
hoeft te doen. Hier kunnen we ons als gemeenschap inzetten voor een ander.
3. Voor de
Joodse ballingen is Jeruzalem de aangewezen plek om de geloofsgemeenschap en de
geloofspraktijk weer op te bouwen. En ze gebruiken daarvoor de oude
fundamenten: letterlijk de fundamenten van de tempel en figuurlijk, het
fundament dat ligt in de voorschriften in de wet van Mozes, in de rituelen, de
feesten en met de priesters. Al die elementen dienen om die plaats voor God in
het hart van Juda weer op te richten.
Het klinkt
zelfverzekerd maar er is ook angst, voor de bevolking van het land. Voor
diegenen die niet naar Babel zijn weggevoerd, maar altijd in Juda zijn blijven
wonen. Hoe kijken zij er tegenaan dat de ballingen de godsdienstige praktijk
weer opbouwen?
4. Naar ik
begrijp zijn er in de kerk heel wat mensen, collega’s ook, die bang zijn dat de
kerk door deze tijd van verminderde kerkgang zal gaan verdwijnen. Dat mensen
ontdekken dat ze wel zonder kerk kunnen en de kerken dus hun bestaansrecht
verliezen.
Ik ben er niet
bang voor. Want nooit zal alles verdwijnen.
Kijk naar de
ballingen, ze beginnen na 50 jaar opnieuw met wat er nog is aan fundament van
de tempel en met wat ze nog over hebben van vroeger tijden; een priestergeslacht,
de gouden en zilveren voorwerpen uit de verwoeste tempel, de voorschriften van
Mozes.
Ze beginnen
opnieuw, maar niet uit het niets.
Sterker nog,
misschien hebben ze dóór hun ballingschap wel scherper door wát het is dat ze
weer op willen bouwen. En wat daarvoor nodig en voorhanden is, tastbaar,
kostbaar, onverwoestbaar. Zo hoop ik dat we in deze tijd waarin we niet meer
vanzelfsprekend bij elkaar komen in de kerk, ook kunnen ontdekken wat we in
deze tijd van ontheemd en vervreemd zijn, thuis aan geloofsvormen in ere blijven
houden, welke oude schatten we koesteren en wat we weer willen opbouwen als het
kan.
5. De ballingen
weten wat hen te doen staat: die tempel voor God weer opbouwen in Jeruzalem.
Hun Joodse identiteit en geloof krijgen weer voet aan de grond op die plek. Tegelijk
komt de zekerheid die deze plek hen verschaft door het Loofhuttenfeest meteen
weer in het licht te staan van de voorlopigheid. Niets is vanzelfsprekend. Leven
met God betekent dat je, of je nu in ballingschap leeft of bent op de plek waar
God woning vindt, dat je leeft met de verwachting dat wij eens terecht zullen
komen.
Nogmaals de
vraag: als zo’n plek en gemeenschap als deze niet meer zou bestaan, zouden we er
dan opnieuw aan beginnen?
Ik denk het
wel. Deze plek heeft bestaansrecht.
Ineke Dunharden
die vandaag belijdenis zal doen van haar geloof, verwoordde het als volgt.
‘Dit is de plek
waar ik af kan maken wat mijn moeder begonnen is met mijn doop’, en ze zei:
‘de eerste keer
in de Oranjekerk voelde als thuiskomen’ en ‘ik heb me altijd gedragen gevoeld
door God’. Bij de teruggekeerde ballingen die samenkomen in Jeruzalem herken is
al die drie elementen: afmaken wat ooit begonnen is, thuiskomen en je gedragen
weten.
Er is een groter
kader waarbinnen we ons leven kunnen verstaan en het zin kunnen geven. Een
kader van God met mensen onderweg. Een kader dat vorm krijgt in woorden,
rituelen, feesten, een gemeenschap en misschien wel een gebouw. Oude schatten
zijn er genoeg. Voor Ineke is dat 1 Korinthe 13 in de bewerking van Karel
Eykman. Ik wil ermee afsluiten:
Zonder
liefde ben ik nergens, zonder jullie stel ik niets voor.
Had ik jullie niet bij me dan ging ik er aan onderdoor.
Want liefde is echt en liefde is aardig, is open, oprecht en eerlijk,
rechtvaardig.
’t Is liefde die ziet hoe opnieuw te beginnen die ieder verdriet ook de dood
kan overwinnen.