Ds. Greteke de Vries
Exodus 24:12-18 / Matt. 16:27,28 en Matt. 17:1-9
Liederen helpen ons soms op weg als we een bijbeltekst niet in de vingers krijgen.
Dat je denkt: wat heb ik nou toch gelezen?
Dan helpt soms een lied.
Want dichters die de bijbel heel goed kennen, die wijzen dan de weg.
Bijvoorbeeld lied 825 dat we aan het begin zongen:
Vrij vertaald staat er:
God kunnen we niet kennen met onze hersens,
God is verborgen in onze werkelijkheid,
niemand heeft hem ooit gezien
en we bouwen allemaal een eigen tempel,
een eigen heiligdom om God te eren,
volgens onze eigen ideeën over God
zonder dat we God goed snappen – en toch vertrouwen we op God.
En nu gaat de lezing uit Matteüs misschien een beetje voor ons open.
We zien Petrus voor ons die voor Jezus, Mozes en Elia een tent wil bouwen,
Een tabernakel, een heiligdom om deze drie te eren.
Petrus ziet dus: hier verschijnt het meest heilige, of dé Heilige, voor onze ogen,
Hier gaat de hemel open, hier gaan we Gods koninkrijk binnen.
En zijn reactie als ongelooflijke doener is:
hier moeten we wat mee, we moeten onze eerbied uiten,
het meest heilige vast houden,
zodat we hier naar kunnen terugkeren,
in verlangen naar dit schitterende, overweldigende moment.
Zoiets kennen we dat waarschijnlijk zelf ook:
Een foto die een indrukwekkende ervaring wil vastleggen, zodat we het niet kwijt raken,
Een hoekje van een kastje dat we als een heiligdom in ons huis beschouwen,
met voorwerpen die ons verbinden aan een belangrijk persoon, of een belangrijke gebeurtenis.
Of we kennen het van de plekken langs de kant van de weg waar iemand gestorven is.
Die plek is veranderd, die plek kunnen we niet gewoon laten zijn alsof er niets gebeurd is.
Wij markeren het bijzondere,
We markeren ook momenten in de tijd, verjaardagen, gedenkdagen,
opdat we niet vergeten maar vast houden.
En ja, wij bouwen onze verschillende heiligdommen voor de God in wie wij geloven
geloven en bouwen volgens eigen inzichten:
een Rooms-katholieke Kerk is anders dan een Nederlandse protestantse kerk.
Alles wat hier is (Oranjekerk) en niet is,
dat heeft betekenis voor hoe wij zo ongeveer geloven.
Maar op de berg krijgt Petrus te horen:
dit moment, deze verschijning ís niet vast te leggen.
En: jullie mogen er ook niet over praten.
Praat er met niemand over. Zwijg.
Met andere woorden: alleen in hun hart mogen of zelfs kunnen ze slechts bewaren
dat wat zij daar in de afzondering op die plek hebben mogen aanschouwen.
Dat wat zij gezien en gehoord hebben is niet vast te leggen.
Niet in een heiligdom en niet in taal.
Maar dat wil niet zeggen dat het er niet is.
Het gaat ons kennen met ons verstand te boven.
Misschien weten we dat zelf ook heel goed.
Een van de moeilijkste dingen van ons geloof is dat het zo lastig is om er over te praten.
Wat moet je zeggen?
Het klinkt vaak heel raar in je eigen oren als je zegt wat je gelooft.
“Dit, dat, nee, dat klopt niet, nee, dat is het niet.”
En een ander die het niet vanuit eigen ervaring kent snapt er dan ook helemaal niks van.
Discussies en dat je geloof belachelijk gemaakt wordt – die kans is groot.
Of onverschillige reacties, zal wel.
Terwijl wat jij gelooft,
- aarzelend, twijfelend of met heel je hart, ziel en verstand -
misschien wel het meest waardevolle is van je leven.
En dat is misschien omdat het te maken heeft met het meest intieme wat je is overkomen.
Maar daarover praten lukt gewoon niet, wil je ook niet.
Je bent te kwetsbaar, dan.
Er zijn mensen die niet naar een kerkdienst gaan als ze in de rouw zijn,
omdat ze bang zijn dat ze juist in de kerk gaan huilen.
En dat willen ze niet.
Maar juist dáár, dan, bij die tranen, bij het bloot komen te liggen van je ziel,
juist daar zit iets heel belangrijks van geloven.
Of: als je diep in gebed raakt, of op een berg staat, in afzondering bent, bij muziek –
dan kun je overspoeld raken door - laat ik nu maar zeggen - ‘iets’,
dan is het alsof niets anders meer belangrijk is dan dát, dat ‘iets’,
al het andere bestaat dan even niet meer.
Het is een moment van naaktheid, van “dit ben ik en meer is er niet,
ik doe me niet beter voor, neem me zoals ik ben, ik geef me over aan ‘iets’”.
Misschien noem je het een geloofservaring, een religieuze ervaring,
een Godsontmoeting misschien, Jezus zien, overdekt zijn met Heilige Geest.
In elk geval: niet uit te leggen, áls je er al over zou kunnen praten
omdat je ontroering, je verwarring te groot is.
Stil samen zijn, dat kan intenser zijn
dan de woorden die je al zoekend en struikelend uitspreekt.
Díe ervaring wordt een bron die alleen jijzelf kent.
Dat maakt niet eenzaam, je deelt hem met ‘iets’, of nee, met God.
Ik denk dat zoiets hier op de berg met Petrus aan de hand is.
Hij ziet iets voor zich wat hem helemaal van geluk vervult.
Matteüs geeft een aanwijzing in hoofdstuk 16, voor wat hij ziet.
Dat staat in die twee verzen waarmee we begonnen zijn.
Petrus ziet de Mensenzoon voor zich, bekleed met stralende luister van zijn Vader,
hij ziet de Mensenzoon en zijn koninklijke heerschappij.
Moeilijke woorden, maar ze duiden op het grote mysterie van God
dat voor de ogen van deze drie leerlingen werd geopenbaard,
realiteit werd.
Ja, Jezus is een mens, een leraar met leerlingen,
Petrus, Jacobus en Johannes horen daarbij,
maar Jezus is een Mens met een hoofdletter,
hij is de Mens die God op aarde toont,
de Mens die de weg gaat van Gods koninkrijk,
de Mens die de hemel opent, die Gods licht uitstraalt.
Hij is dé Mensenzoon.
Petrus, Johannes en Jacobus,
zij mogen Jezus zien zoals hij ten diepste is.
Zij zijn er getuige van dat die kant van Jezus nu volledig zichtbaar is geworden.
En Mozes en Elia, de Wet en de Profeten?
Zij bevestigen het diepste wezen van Jezus daar op dat moment.
Door hun aanwezigheid, door hun praten met Jezus,
door hun relatie bevestigen zij hem als dé Mens,
partner in het verbond met God.
Hoe zit dat ook al weer met het Verbond?
Dan moet je denken aan Mozes en Elia, wat zij deden en zeiden.
Daarom staan zij daar.
De drie leerlingen schrikken zich te pletter, letterlijk,
ze vallen op hun gezicht, ze zijn helemaal van hun stuk.
Ze zijn gek genoeg níet van hun stuk gebracht door het zien van hun leraar in al zijn glorie,
Jezus als de Messias, de bevrijder, de verlosser
die God heeft uitgekozen en nu toont aan de leerlingen
zodat Jezus naar zijn diepste wezen door hen gekend kan worden.
Maar als ze Gods stem horen,
dan schrikken deze drie zich te pletter
Gods stem bevestigt wat zijn stem eerder heeft gezegd bij de doop van Jezus in de Jordaan:
dít is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde.
Mozes en Elia bevestigen het verbond van God en Jezus,
en God op zijn beurt bevestigt zijn keuze van Jezus:
déze Mens met een hoofdletter gaat jullie, mensen, leerlingen, voor.
Tussen Jezus en mij zit niets meer dat ons, God en hem, scheiden kan,
geen satanische beproeving en geen terugschrikken uit zelfbehoud.
We zijn één.
Jezus, tussen de mensen, leeft al in Gods koninkrijk,
en al dat licht, dat wit, die gedaanteverandering, die metamorfose,
zoals Matteüs dit geheim probeert te verduidelijken -
dat alles tóónt de leerlingen dat dit waar is,
de realiteit van het verbond tussen God en Jezus.
Voor die stem van God worden ze bang.
Niet voor de verschijning zelf.
Ik weet niet waarom dat zo is.
Zijn oren nóg gevoeliger dan ógen?
Of gaat het om wat de stem zegt?
Dit is mijn geliefde zoon. Luister naar hem.
Is het luisteren naar Jezus, hun leraar, door de leerlingen, niet langer vrijblijvend, eigen keuze?
Heeft Gods stem hen nu de diepte, de reikwijdte,
de ernst van het volgen van Jezus op zijn weg doen beseffen?
Ik weet het niet, maar de leerlingen e vallen neer, verlamd, ontzet, dit is te groot.
Het bouwen van een heiligdom is niet meer aan de orde,
hun eigen gedachten en hun vast willen grijpen is niet meer van belang -
maar hoe nu verder?
Dan raakt Jezus hen aan.
Jezus raakt hen aan.
Ik veronderstel: zacht, teder, als iemand die wel weet wat zijn leerlingen net hebben doorgemaakt.
Daar liggen ze, in al hun kwetsbaarheid en het niet meer weten,
als iemand die doodziek is,
die niets anders meer kan dan vertrouwen op anderen die het hopelijk goed met je voor hebben.
Zijn aanraking en zijn stem, zo dichtbij, geruststellend,
Jezus is erbij, hij laat hen niet alleen op dit moment.
Ze zijn niet alleen op dit tussenmoment, op de drempel van - laten we maar zeggen:
het gebied tussen het gewone leven en het gebied van Gods koninkrijk
dat even voor hen geopend was.
Dát is aan het licht gebracht, die ‘wereld’ van God,
en nu zijn zij, de leerlingen, ook aan het licht gebracht,
in dát licht leven zij,
in die verwevenheid van God en Jezus leven ook zij,
wonen zij op aarde én in de hemel,
ze hebben het verbond met God ten diepste mogen aanschouwen.
Misschien is het juist door de liefdevolle aanraking van Jezus
dat ze ook letterlijk wakker worden, de ogen geopend,
nú hebben ze het door.
Dan moeten ze terug, de berg af.
De tocht van Jezus naar Jeruzalem is begonnen.
De wereld in.
Jezus zal het lot van mensen dragen, zijn taak volbrengen,
de weg wijzen naar het Koninkrijk van licht en liefde, vrede en gerechtigheid.
Maar met iedere stap die de leerlingen naar beneden gaan
zullen zij weer wat meer vergeten
het geheim van de geopende hemel,
de geopende deur van Gods Koninkrijk.
Nog even en dan zijn het immers ook weer Petrus, Jacobus en Johannes
die met Jezus afgezonderd zijn van de rest, in de hof van Getsemane.
Deze drie zullen weer neerliggen, slapen, er niet helemaal bij zijn,
ze zullen hem in de steek laten die hen niet in de steek liet.
Ze zijn mensen zoals wij.
Gemeente, misschien hebben wij ook wel eens iets van Gods koninkrijk gezien,
vol ontroering en niet wetend wat we zagen en hoorden,
iets van een geopende hemel, iets dat ons hart warm maakte,
dat hielp te onderscheiden in wat belangrijk is en wat niet.
Niet het kwaad dat gebeurt ontroert ons, verbindt ons aan anderen,
niet de pijn opent ons,
maar vriendelijkheid en goedheid, zachtheid en vertrouwen.
Heel even zagen we God hemel misschien geopend
en toen was het vermoedelijk weer weg.
Maar dat éven is genoeg om in vertrouwen op God voort te kunnen,
om ons zelf en anderen in dát licht te gaan zien,
in het licht van Gods koninkrijk van liefde sterker dan de dood.
Misschien geeft die ervaring gevoelens van heimwee, naar dat licht,
dat opgenomen zijn in ……. laten we maar zeggen……….Gods heerlijkheid,
misschien bouwen we daarom inderdaad heiligdommetjes, kerken, tempels,
om die ervaring met ……?……. wat moet je zeggen…………vast te houden.
Nou ja, dat zal wel goed zijn, dat hebben we kennelijk nodig:
een plek, iets vast houden, ergens naar terug kunnen gaan om weer open te gaan.
Maar dáár is het niet, híer is het niet, dít is niet de plek waar wij hebben te leven.
Die plek is in het gewone leven, met anderen samen,
maar wel: in het licht van Gods koninkrijk,
in vertrouwen, op de weg van Mozes, Elia en Jezus.
Met het citeren van het vijfde couplet van lied 825 wil ik nu eindigen:
Ja, Hij, God, is elk van ons nabij,
Hoe hemelhoog verheven (God ook is)
In Hem bestaan, bewegen wij,
In Hem is heel ons leven.
Dat heeft Hij aan het licht gebracht:
De mensen zijn van zijn geslacht,
Voorgoed met Hem verweven.
Amen